2012. máj. 26.

Gerbrand Adriaensz, Bredero (1585-1618): Sonnet



Het eerste van de schoonheid

Vroeg in de dageraad de schone gaat ontbinden
De gouden blonde tros, citroenig van coleur,
Gezeten in de lucht, recht buiten d' achterdeur,
Daar groene wijngaardloof ooit louwe muur beminde.

Dan beven amoureus de liefelijkste winden
In 't gele zijdig haar en groeten met een geur
Haar goddelijk aanschijn, opdat zij deze keur
Behield van dagelijks haar daar te laten vinden.

Gelukkig is de kam, verguld van elpenbeen,
Die deze vlechten streelt, dit waardig zijnd' alleen,
Gelukkiger het snoer dat in haar dikke tuiten
Mijn ziele mee verbindt en om 't hoofd gaat besluiten,
Hoewel ik 't liever zie wildgolvig na zijn jonst,
Het schone van natuur passeert doch alle konst.

Nincsenek megjegyzések:

Megjegyzés küldése